AFKOELINGSPERIODE OOK MOGELIJK BIJ LIQUIDATIEAKKOORD (WHOA)

6 december 2021

De rechtbank Rotterdam heeft nog eens bevestigd dat het ‘noodzaakvereiste’ in artikel 376 lid 4 sub a Fw niet dusdanig beperkt moet worden uitgelegd dat daaraan alleen kan worden voldaan als het WHOA-traject op continuïteit is gericht (ECLI:NL:RBROT:2021:1887). Een afkoelingsperiode kan ook noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de onderneming in het kader van een gecontroleerde afwikkeling.

In een eerder artikel heb ik reeds uiteengezet dat de mogelijkheid tot het verzoeken aan de rechter om een afkoelingsperiode af te kondigen één van de voorzieningen is die in het WHOA-traject kunnen worden ingezet. De voorwaarden voor toewijzing van een dergelijk verzoek volgen uit artikel 376 lid 4 Fw. Het verzoek wordt toegewezen als summierlijk blijkt dat:

  1. een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen voortzetten (het ‘noodzaakvereiste’);
  2. de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn bij een afkoelingsperiode; en
  3. de schuldeisers die door de afkoelingsperiode worden geraakt, niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.

Hoewel de wettekst de noodzaak tot voortzetting van de onderneming als uitgangspunt neemt, heeft de rechtbank Rotterdam aldus geoordeeld dat een afkoelingsperiode ook op zijn plaats kan zijn als het tot doel heeft om een gecontroleerde afwikkeling mogelijk te maken. De individuele verhaalsacties van schuldeisers zouden immers de te verdelen taart verkleinen. Ook daarmee wordt aan het ‘noodzaakvereiste’ voldaan.

Wel dient nog aannemelijk te worden gemaakt dat de schuldeisers in geval van een WHOA-akkoord meer zullen ontvangen dan in een faillissement (zie ook rechtbank Den Haag 15 januari 2021, JOR 2021/77).

Voor meer informatie:
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, neem dan gerust contact met mij op.

Hasan Kaya
kaya@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606