BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN BIJ HANDHAVING
Op 4 september 2023 heeft de rechtbank Noord-Nederland een interessante uitspraak gedaan over Windpark N33 in Midden-Groningen.
Waar ging het over?
In verband met de komst van Windpark N33 is door de minister het Inpassingsplan Windpark N33 vastgesteld (het “Inpassingsplan”). Het Inpassingsplan voorziet in de mogelijkheid om 35 windturbines te realiseren in onder meer de gemeente Midden-Groningen. In het Inpassingsplan was onder meer bepaald dat de verlichting op de windturbines vastbrandend dient te zijn. Daarnaast was opgenomen dat het verlichtingsplan goedgekeurd diende te worden door ILT.
ILT heeft een verlichtingsplan goedgekeurd welke onder meer bepaalde dat alle witte obstakelverlichting overdag zou knipperen en dat gedurende de schemer- en nachtperiode vaste rode obstakelverlichting zou branden. Op enig moment heeft een derde om handhaving verzocht, omdat overdag geen sprake was van vastbrandend licht en het Inpassingsplan daarmee werd overtreden.
Voorafgaand aan de bestreden besluiten heeft de minister het college van B&W op 14 april 2021 bericht dat indien de obstakelverlichting zou worden uitgevoerd conform het Inpassingsplan, dit in strijd zou zijn met internationale veiligheidsvoorschriften voor de luchtvaart. De in het Inpassingsplan voorgeschreven overdag vastbrandende obstakelverlichting zou namelijk een gevaar opleveren voor het luchtverkeer en daarmee ook voor de veiligheid van omwonenden van het windpark. De minister kondigde aan dat hij de planregel zou gaan aanpassen, zodat het zou worden toegestaan om de witte obstakelverlichting overdag te laten knipperen. Een voorontwerp van het gewijzigde Inpassingsplan heeft de minister op 21 mei 2021 aan het college van B&W van Midden-Groningen toegezonden.
Ondanks dit bericht heeft de gemeente Midden-Groningen aan eiseressen op 1 juni 2021 en op 8 juli 2021 een tweetal lasten opgelegd om ook overdag vastbrandende verlichting te voeren, op straffe van een dwangsom.
Gedurende de bezwaarfase tegen dit besluit heeft het college van B&W Midden-Groningen volgens de minister aangegeven dat zij inzag dat het mogelijk wenselijk was om de verlichtingsbepaling uit het Inpassingsplan in overeenstemming te brengen met internationale veiligheidsvoorschriften voor de Luchtvaart. Vervolgens is op 9 september 2021 een ontwerpherziening van het Inpassingsplan ter inzage gelegd.
Bij besluit van 15 februari 2022 is het college van B&W overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Vervolgens is het herziene Inpassingsplan op 21 maart 2022 in werking getreden, op grond waarvan niet meer de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van (overdag) vastbrandende verlichting.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de besluiten tot lastoplegging en invordering van de verbeurde dwangsommen.
Wat vindt de rechtbank?
Eiseressen zijn met meerdere beroepsgronden succesvol tegen de genomen besluiten opgekomen. Ik beperk mij hier hoofdzakelijk tot het door eiseressen gestelde concrete zicht op legalisatie, dat volgens vaste jurisprudentie een bijzondere omstandigheid kan opleveren die ertoe noopt dat van handhaving moet worden afgezien.[1]
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het opleggen van de lasten nog geen concreet zicht op legalisatie bestond. Van concreet zicht op legalisatie was pas sprake op het moment dat het ontwerpbesluit tot herziening van het Inpassingsplan werd gepubliceerd, dus op 9 september 2021. Op dat moment waren de (maximale) dwangsommen echter al verbeurd. Het herroepen van de lasten vanaf die datum zou dus zonder rechtsgevolg blijven. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt de rechtbank dat het herroepen van de lasten in dat geval achterwege kan blijven.
Echter, volgens de rechtbank was er in dit specifieke geval toch aanleiding voor het college van B&W om de lasten te herroepen:
“Echter, de rechtbank is met eiseressen van oordeel dat gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, verweerder niettemin aanleiding had moeten zien om de lasten te herroepen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat van meet af aan in deze specifieke situatie evident was, ook voor verweerder, dat de bepaling in het Inpassingsplan een verschrijving betrof en aanpassing behoefde. De zinsnede “waarbij geldt dat de verlichting vastbrandend dient te zijn” had moeten luiden “waarbij de verlichting in de nacht vastbrandend dient te zijn”. Dit is ook aan verweerder gemeld, onder andere door de minister. Tevens heeft de minister meegedeeld dat deze verschrijving zal worden aangepast. In de brief van 14 april 2021 is daarbij een globale inschatting van het tijdspad gegeven dat daarvoor nodig was. Verder is ook in deze brief gewezen op het belang voor de luchtvaartveiligheid om deze verlichting overdag en wit flitsend te blijven voeren. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen hierna in het kader van het evenredigheidsbeginsel wordt overwogen.”[2]
De overweging van de rechtbank is opmerkelijk. Enerzijds oordeelt de rechtbank dat géén sprake is van (voldoende) concreet zicht op legalisatie, maar anderzijds ziet zij een bijzondere omstandigheid die noopt tot een uitzondering op de beginselplicht tot handhaving in omstandigheden die zich toch lastig anders laten duiden dan: concreet zicht op legalisatie. Mijns inziens had de rechtbank kunnen volstaan met de door haar in de opvolgende overwegingen uitgevoerde toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid van de Awb. Ook deze door eiseressen aangevoerde beroepsgrond slaagde overigens.
De redenering van de rechtbank roept de vraag op of een beroep op concreet zicht op legalisatie ook zelfstandig tot vernietiging van het bestreden besluit zou kunnen leiden wanneer weliswaar geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, maar voor het bestuursorgaan wel duidelijk (“evident”) was dat de overtreden bepaling in de toekomst aangepast zou worden (en op grond van de aangepaste bepaling geen sprake zou zijn geweest van een overtreding). Vervolgens kan de vraag worden gesteld wanneer dan sprake is van een dergelijke situatie.
Hoe dat verder ook zij: wanneer u zich geconfronteerd ziet met een handhavingsbesluit dat gegrond is op regelgeving die volgens u evident onjuist is (bijvoorbeeld vanwege een verschrijving), kan het onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank in deze zaak de moeite waard zijn om een beroep te doen op concreet zicht op legalisatie.
Voor meer informatie:
Dennis Cremer
cremer@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606
[1] Zie over de beginselplicht tot handhaving ook: Beginselplicht tot handhaving: voor, door én tegen overheden.
[2] Rechtsoverweging 11.1.
Gerelateerd
-
13 september 2024
Herhaald gebruik BOPA
-
6 augustus 2024
Nieuwe bewijsmiddelen en gronden
-
26 juni 2024
Procesbelang bij kostenvergoeding
-
3 april 2024
Oud & Nieuw in het omgevingsrecht: welk recht is van toepassing?