Bodemvoorrecht belastingdienst verruimd

27 maart 2013

BODEMVOORRECHT BELASTINGDIENST VERRUIMD

Erik Kuper

Ondernemers opgelet! Van het Belastingplan 2013 maakt deel uit een wijziging ten aanzien van het bodem(voor)recht van de Belastingdienst die ten koste gaat van (bijvoorbeeld) een leverancier die onder eigendomsvoorbehoud levert.

BODEMRECHT

De Belastingdienst heeft op grond van artikel 21 van de Invorderingswet een voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige. Dit voorrecht gaat zelfs voor een schuldeiser die een stil pandrecht heeft op een zaak als bedoeld in artikel 22 lid 3 van de Invorderingswet die zich op de bodem van de belastingschuldige bevindt en tegen inbeslagneming waarvan derden zich op die grond niet kunnen verzetten. Deze zaken worden ook wel bodemzaken genoemd. Het bodemrecht gaat zelfs boven eigendomsrechten van derden, indien in het eigendomsrecht een zekerheidselement schuil gaat (bijvoorbeeld eigendomsvoorbehoud, financial lease).

Bodemzaken zijn roerende zaken die dienen “ter stoffering” van de bodem van de belastingschuldige. Denk bijvoorbeeld aantafels, stoelen maar ook aan machines die in het productieproces van de belastingschuldige worden gebruikt. Voorraden worden niet als bodemzaken aangemerkt.

ACHTERLIGGENDE GEDACHTE

In de praktijk werd dit bodemvoorrecht van de Belastingdienst veelvuldig gefrustreerd doordat voortijdig de bodemzaken van de bodem van de belastingschuldige werden gehaald. Om te voorkomen dat alle zaken fysiek moesten worden verplaatst, werd vaak gekozen voor een bodemverhuurconstructie. Die constructie houdt in dat de belastingschuldige zijn bedrijfspand verhuurt aan een derde, in de meeste gevallen de kredietverlenende bank die tot zekerheid het stil pandrecht had bedongen. De bodemzaken bevonden zich als gevolg daarvan niet meer op de bodem van de belastingschuldige (het was de bodem van de bank geworden) en de Belastingdienst verloor haar bodemvoorrecht. De Belastingdienst viste bij het toepassen van deze constructie dikwijls achter het net bij de opbrengst van de bodemzaken. Het kabinet heeft hierin aanleiding gezien de positie van de Belastingdienst te versterken.

ARTIKEL 22BIS INVORDERINGSWET

Per 1 januari 2013 is aan de Invorderingswet artikel 22bis toe-gevoegd. Dit artikel schrijft voor dat houders van pandrechten of overige derden die geheel of gedeeltelijk recht hebben op een bodemzaak (bijvoorbeeld huurverkopers, een leverancier die onder eigendomsvoorbehoud heeft geleverd en/of een leasemaatschappij in het geval van financial lease), zijn gehouden de Belastingdienst mededeling te doen van het voornemen hun rechten met betrekking tot deze bodemzaken uit te oefenen, danwel van het voornemen enigerlei andere handelingen te verrichten of te laten verrichten, waardoor die zaak niet meer kwalificeert als een bodemzaak. Handelingen die worden verricht in de normale uitoefening van het bedrijf of beroep van de belastingschuldige behoeven niet te worden gemeld.

TERMIJN VAN VIER WEKEN

Gedurende vier weken na de mededeling mag de pandhouder of deze andere derde zijn rechten op de bodemzaak niet uitoefenen. Deze periode stelt de Belastingdienst in staat om stappen te ondernemen om haar verhaalsrecht veilig te stellen, bijvoorbeeld door beslag te leggen, terwijl de bodemzaken zich nog op de bodem van de belastingschuldige bevinden. De pandhouder of derde kan pas overgaan tot uitoefening van zijn rechten als de Belastingdienst kenbaar heeft gemaakt geen gebruik te zullen maken van zijn bodem(voor)recht. Volgt een kennisgeving van de Belastingdienst dat hij geen beslag zal leggen of verstrijkt voornoemde termijn van vier weken zonder dat de Belastingdienst iets van zich laat horen dan heeft de pandhouder of de derde vier weken de tijd om tot uitoefening van zijn rechten over te gaan. Na ommekomst van die vier weken geldt wederom een nieuwe meldingsplicht en een nieuwe wachttijd van vier weken.

SANCTIE

Wordt de meldingsplicht en/of wachttijd niet in acht genomen dan is de pandhouder of derde verplicht de executiewaarde van de bodemzaak aan de fiscus te vergoeden tot maximaal het bedrag van de materiële belastingschuld van de belastingschuldige.

INWERKINGTREDING

Artikel 22bis is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden, met dien verstande dat zij eerst toepassing vindt met betrekking tot belastingschulden die zijn ontstaan ná 31 december 2012. Tot 1 april 2013 is het artikel niet van toepassing met betrekking tot pandrechten en de andere rechten die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013. Bezitloos pandhouders en overige derden, waarvan het recht vóór 1 januari 2013 is gevestigd, doen er daarom verstandig aan, wanneer er aanleiding bestaat om hun rechten uit te oefenen, niet tot 1 april 2013 te wachten, maar vóór die tijd hun rechten uit te oefenen.

IMPACT WETSWIJZIGING

Door voornoemde wetswijziging wordt de positie van de Belastingdienst aanzienlijk versterkt. De verwachting bestaat dat als gevolg van de invoering van voornoemd artikel de krediet-verlening door banken aan ondernemers (nog) moeizamer zal verlopen. Het door de bank in ruil voor een verstrekte lening verlangde stil pandrecht op bodemzaken verliest aan waarde. De bank moet bij uitwinning van haar rechten de Belastingdienst voor zich dulden. Daarnaast zullen ondernemers onderling minder bereid zijn onder eigendomsvoorbehoud bodemzaken te leveren. Zij zullen vooruitbetaling verlangen hetgeen weer de nodige druk op de liquiditeitspositie van de kopende ondernemer legt, die al minder gemakkelijk een krediet verkrijgt.

Voor meer informatie:

Erik Kuper

kuper@vanzeijlbijlaartsen.nl

T: 0341-420606