De prejudiciele beslissing op de invloed van het kindgebonden budget op partneralimentatie
De Hoge Raad heeft op 7 juli 2017 beslist in de prejudiciële procedure, waarin het Gerechtshof Den Haag – kort gezegd – de vraag stelde of het kindgebonden budget (voor zover daarmee een hoger bedrag is gemoeid dan het aandeel van de ontvangende ouder in de kosten van het kind of de kinderen) moet worden gerekend tot het inkomen van die ouder en diens behoefte aan partneralimentatie vermindert.
Het antwoord van de Hoge Raad
Het kindgebonden budget is bestemd om te besteden aan het kind of de kinderen, en niet om te voorzien in het levensonderhoud van de verzorgende ouder. Het vermindert dus niet diens behoefte aan partneralimentatie.
De Hoge Raad overweegt in zijn beschikking dat het kindgebonden budget ertoe strekt gezinnen met lagere inkomens een bijdrage te verstrekken in de kosten van de tot het gezin behorende kinderen. Daarmee verdraagt zich niet dat (een gedeelte van) het kindgebonden budget zou moeten worden aangewend om in de eigen kosten van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Overigens verdraagt zich daarmee evenmin dat de alimentatieplichtige die tevens de verzorgende ouder is, door hem of haar ontvangen kindgebonden budget (door het in aanmerking nemen daarvan bij de berekening van zijn of haar draagkracht) zou moeten aanwenden om partneralimentatie te betalen. In zoverre onderscheidt het kindgebonden budget zich van bijvoorbeeld huurtoeslag (ten aanzien waarvan de Hoge Raad in zijn beschikking van 27 januari 1995 heeft overwogen dat dit bij de alimentatieplichtige tot het inkomen dient te worden gerekend). Anders dan kindgebonden budget dient huurtoeslag ertoe de kosten van de alimentatieplichtige zelf te dekken.
Het voorgaande wordt niet anders ingeval de hoogte van het kindgebonden budget het aandeel van de alimentatiegerechtigde in de kosten van de kinderen overtreft (en die kosten voor het overige door de andere ouder worden gedragen). Waar het kindgebonden budget ertoe strekt bij te dragen in de kosten van kinderen en, in voorkomend geval, het inkomen van de alleenstaande ouder met het oog op die kosten te ondersteunen, dient de bijdrage ook geheel voor dat doel te worden aangewend, ook voor zover het kindgebonden budget het aandeel van de ontvangende ouder in de kosten van de kinderen overtreft. Dat is ook daarom gerechtvaardigd, omdat zowel de kosten van kinderen, als het aandeel van ouders daarin (het laatste op basis van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van de ouders) forfaitair plegen te worden vastgesteld en de werkelijke kosten hoger kunnen zijn.
Voor meer informatie:
Tamara Putters
putters@vzba.nl
T: 0341- 420606
Gerelateerd
-
20 november 2024
Indexatie alimentatie
-
30 oktober 2024
HET KINDGESPREK MET DE RECHTER
-
24 mei 2024
ONTWIKKELINGEN ADOPTIE UIT HET BUITENLAND
-
12 april 2024
HET OUDERLIJK GEZAG, WAT IS DAT EIGENLIJK?