DE VERSTEKTOETS IN HOGER BEROEP
In een recent arrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de werking van de verstektoets van artikel 139 Rv in hoger beroep.
Het gaat in deze zaak over een procedure tussen rechtspersoon X en een aantal kopers. X vordert veroordeling van de kopers tot terugbetaling van een bankgarantie. Deze bankgarantie was gesteld door rechtspersoon Y en is getrokken door de in rechte betrokken kopers.
In de procedure bij de rechtbank voeren alle kopers verweer, waarmee zij betwisten dat X rechthebbende is van de vordering. Daarnaast betwisten zij de vordering op inhoudelijke gronden. De rechtbank oordeelt dat X weliswaar rechthebbende is, maar wijst de vordering op inhoudelijke gronden af.
In hoger beroep verschijnt één van de kopers niet.
Het hof oordeelt dat X in de eerste plaats geen rechthebbende is op de vordering. De grieven van X tegen het vonnis in eerste aanleg falen reeds om deze reden. Het hof komt dus niet toe aan de vraag of de vordering op inhoudelijke gronden moest worden afgewezen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Echter, de bekrachtiging geldt alleen ten aanzien van alle in hoger beroep verschenen kopers. Met betrekking tot de niet verschenen koper overweegt het hof namelijk dat de vordering die X jegens deze koper had ingesteld niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt (de verstektoets van artikel 139 Rv). De vordering wordt jegens de niet verschenen koper derhalve toegewezen.
In cassatie komt de niet verschenen koper op tegen laatstgenoemd oordeel.
De Hoge Raad casseert. De werking van artikel 139 Rv is in hoger beroep niet steeds dezelfde als in eerste aanleg. De appelrechter moet door beoordeling van de aangevoerde grieven nagaan of de appellant met succes opkomt tegen de uitspraak in eerste aanleg. Is dat niet het geval, dan blijft die uitspraak in stand. Ook als geïntimeerde niet is verschenen. Wanneer één of meer grieven slagen, dient de appelrechter op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het door de – in hoger beroep niet verschenen – geïntimeerde in eerste aanleg gevoerde verweer in zijn beoordeling te betrekken (zie rechtsoverweging 3.2.3).
Het hof heeft dit in dit geval niet gedaan. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en oordeelt dat ook in de verhouding tot de in hoger beroep niet verschenen koper niet is komen vast te staan dat X de rechthebbende is van de vordering. Het vonnis van de rechtbank moet dus ook jegens de niet verschenen koper worden bekrachtigd.
Voor meer informatie:
Dennis Cremer
cremer@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606
Gerelateerd
-
13 maart 2024
Verlenging wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten?
-
1 februari 2024
WET HUURBESCHERMING WEESKINDEREN
-
30 juni 2023
INDEXERING HUURPRIJS COMMERCIËLE RUIMTEN TOCH BEPERKT?
-
7 april 2023
DIDAM EN REEDS GESLOTEN OVEREENKOMSTEN II