HOGE RAAD: GEEN GEDEELTELIJKE TRANSITIEVERGOEDING BIJ SUBSTANTIELE LOONSVERLAGING
De Hoge Raad heeft op 14 september 2018 in de zogenoemde Kolom- beschikking bepaald dat bij een substantiële arbeidsduurvermindering een werknemer aanspraak kan maken op een uitbetaling van een gedeeltelijke transitievergoeding.
Zie hiervoor het artikel van mr. H. Kaya d.d. 4 oktober 2018.
Thans is de vraag aan de orde geweest of bij een substantiële loonsverlaging eveneens aanspraak kan worden gemaakt op een gedeeltelijke transitievergoeding. De Hoge Raad heeft op 17 april jl. bepaald dat dit niet het geval is. Een loonsverlaging kan niet worden gelijk gesteld aan een arbeidsduurvermindering. De arbeidsduurvermindering wordt gezien als een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst en een loonsverlaging niet.
In deze zaak ging het om een werknemer die na langdurige arbeidsongeschiktheid in een lager betaalde functie wordt herplaatst. De vraag was of deze werknemer aanspraak heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding. Naar aanleiding van deze vraag zijn prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De relevante feiten in deze zaak hebben zich voorgedaan voor 1 januari 2020, zodat de zaak is beoordeeld naar het recht zoals dat tot die datum gold. Dit heeft betrekking op het feit dat de werknemer minimaal 24 maanden in dienst moet zijn om überhaupt in aanmerking te komen voor een transitievergoeding. Na 1 januari 2020 is deze 24 maanden-eis vervallen. Voor de beantwoording van de prejudiciële vragen maakt dit geen verschil en is deze wijziging in deze kwestie niet relevant.
Beantwoording prejudiciële vragen
Artikel 7:673 lid 1 BW (oud) houdt in dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien, kort gezegd, de werkgever een arbeidsovereenkomst beëindigt die ten minste 24 maanden heeft geduurd. Beëindiging is ingevolge art. 7:669 lid 1 BW alleen mogelijk als herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Uit een en ander volgt dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het wettelijke stelsel een voorwaarde is voor het ontstaan van een recht op transitievergoeding, die daarmee het karakter heeft van een ontslagvergoeding.
Met het wettelijke stelsel en het karakter van de transitievergoeding is niet verenigbaar dat aanspraak ontstaat op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een inkomensachteruitgang door herplaatsing in een functie met een lager salaris. Herplaatsing in een andere passende functie (zonder urenverlies) is geen vorm van beëindiging als bedoeld in art. 7:673 BW. Een dergelijke herplaatsing door de werkgever wordt juist gezien als een weg om te voorkomen dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd.
Herplaatsing in een andere passende functie is ook niet op één lijn te stellen met gedeeltelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst, zoals aan de orde was in de Kolom-beschikking. In die beschikking ging het om het geval dat de arbeidsovereenkomst door vermindering van de arbeidsduur in feite gedeeltelijk was beëindigd. Dat de werknemer in een dergelijk geval (binnen bepaalde grenzen) recht heeft op een transitievergoeding naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidsduur, past binnen de systematiek van de – op verlies van werk (ontslag) gebaseerde – wettelijke regeling van de transitievergoeding. Die wettelijke regeling is niet bedoeld om een vergoeding aan de werknemer toe te kennen voor verlies van inkomen om andere redenen.
Kortom
Herplaatsing in een functie met een substantieel lager salaris is dus geen gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst waardoor ook geen aanspraak kan worden gemaakt op een gedeeltelijke transitievergoeding.
Voor meer informatie:
Luciënne ter Haar
terhaar@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606
Gerelateerd
-
5 september 2024
NIET MELDEN VAKANTIE TIJDENS ZIEKTE; WEL OF GEEN REDEN VOOR ONTSLAG?
-
19 juni 2024
IN DE TOEKOMST BETALEN VOOR EEN CONCURRENTIEBEDING?
-
3 mei 2024
Niet verlengen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een werknemer met uitgezaaide borstkanker; is dit verboden onderscheid?
-
21 maart 2024
De Hoge Raad oordeelt dat een bereikbaarheidsdienst met reactietijd als ‘arbeidstijd’ moet worden aangemerkt