HOGE RAAD: HET DUOMOEDERSCHAP EN DE KUNSTMATIGE BEVRUCHTING
De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 2 februari 2024 gebogen over de mogelijkheden die de duomoeder heeft om een kind te erkennen wanneer het kind is verwekt door middel van kunstmatige bevruchting.
Wetgeving vervangende toestemming erkenning door duomoeder
Sinds 1 april 2014 is de Wet lesbisch ouderschap in werking getreden. Deze wet stelt het juridisch ouderschap van twee vrouwen gelijk aan dat van een hetero-stel. Sinds deze wet is het voor de duomoeder (de levensgezel van de geboortemoeder) mogelijk om het kind dat is geboren uit de geboortemoeder te erkennen. De geboortemoeder dient in beginsel toestemming te verlenen aan de duomoeder om het kind te erkennen. Als de geboortemoeder deze toestemming weigert kan de duomoeder de rechtbank op basis van artikel 1:204 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek om vervangende toestemming voor erkenning vragen. Hiervoor is vereist dat de duomoeder de levensgezel van de geboortemoeder is, dat zij heeft ingestemd met de daad die verwekking van het kind tot gevolg heeft gehad en het moet in het belang van het kind zijn.
Welke vraag lag er aan de Hoge Raad voor?
In de zaak die aan de Hoge Raad werd voorgelegd ging het om een vrouw die al sinds 2017 de wens had om zwanger te worden en uiteindelijk in de opvolgende jaren verschillende medische behandelingen hiervoor onderging. Tijdens dit traject, in de zomer van 2019, kreeg de vrouw een relatie met een andere vrouw (partner). Kort daarna raakte de vrouw in verwachting via een IVF-traject. Haar partner was aanwezig tijdens de terugplaatsing. Eén jaar later verbreken de vrouw en haar partner de relatie. De partner heeft nog enige tijd omgang met het kind. In 2022 verzoekt de partner de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen voor het erkennen van het kind. De rechtbank wijst haar vordering toe en het hof wijst de vordering af. Vervolgens komt deze vraag bij de Hoge Raad terecht.
Overweging Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en laat de afwijzing van het hof in stand. De Hoge Raad legt onder andere het volgende uit:
“Indien een kind, zoals in dit geval, is geboren als gevolg van kunstmatige bevruchting, wordt onder een ‘daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ in de zin van art. 1:204 lid 4 BW niet verstaan de enkele bevruchting van de eicellen en/of de terugplaatsing van het embryo, maar het gehele traject van kunstmatige bevruchting. In een zodanig geval is van ‘instemming als levensgezel’ als bedoeld in die bepaling pas sprake als de levensgezel en de moeder samen ervoor hebben gekozen om langs de gevolgde weg van kunstmatige bevruchting (te trachten) een kind te krijgen.”
In deze situatie had de vrouw voordat zij een relatie kreeg met haar partner al besloten om te proberen om via de weg van kunstmatige bevruchting een kind te krijgen. De enkele omstandigheid dat de partner bij de terugplaatsing tijdens het IVF-traject aanwezig was maakt niet dat zij gezien kan worden als ‘instemmend levensgezel’. Instemmend levensgezel is de partner pas wanneer zij gezamenlijk besluiten om langs de weg van kunstmatige bevruchting te proberen om een kind te krijgen. Ook legt de Hoge Raad de ‘daad die verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad’ uit. Het gaat hier niet enkel om de bevruchting en/of terugplaatsing maar het gehele traject daaraan voorafgaand is ook net zo van belang. Deze uitspraak van de Hoge Raad is in de praktijk van belang omdat de wettelijke begrippen worden uitgelegd.
Voor meer informatie
Nienke Broek
broek@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606
Gerelateerd
-
11 april 2025
IN de meivakantie op vakantie naar het buitenland? VRaag op tijd toestemming!
-
20 november 2024
Indexatie alimentatie
-
30 oktober 2024
HET KINDGESPREK MET DE RECHTER
-
24 mei 2024
ONTWIKKELINGEN ADOPTIE UIT HET BUITENLAND