Prejudiciële vragen aan Hoge Raad: Vormt uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen een boedelschuld in de zin van artikel 40 Fw?

17 mei 2017

Op grond van artikel 40 Faillissementswet (Fw) is het aan werknemers verschuldigde loon vanaf faillissementsdatum een boedelschuld, hetgeen betekent dat deze bij voorrang uit de boedel moet worden betaald. In het arrest van 3 december 1999 (LISV/Wilderink q.q.) oordeelde de Hoge Raad dat ook voorafgaand aan het faillissement opgebouwde vakantiedagen een boedelschuld vormen. In 2013 heeft de Hoge Raad echter in zijn arrest Koot Beheer / Tideman q.q. nader gespecificeerd wanneer een schuld een boedelschuld oplevert. Van een boedelschuld is sprake, (i) indien dat uit de wet voortvloeit, (ii) omdat zij door de curator is aangegaan, of (iii) omdat zij het gevolg is van het handelen van een curator in strijd met een op hem in zijn hoedanigheid rustende verbintenis of verplichting. In een zaak tussen het UWV en de curator heeft nu de kantonrechter aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld om duidelijkheid te krijgen of met het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. de regel uit LISV/Wilderink q.q. nog steeds geldt. Daarnaast is de vraag opgeworpen of een curator een werknemer in een faillissementssituatie kan verplichten zijn vakantiedagen op te nemen. Het woord is aan de Hoge Raad.