PREJUDICIËLE VRAGEN OVER VERHUISKOSTENVERGOEDING

17 september 2021

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 7 september 2021 zogenoemde prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de vraag of een tijdelijke intrek in een door een verhuurder ter beschikking gestelde wisselwoning moet worden aangemerkt als een verhuizing zoals bedoeld in artikel 7:220 lid 5 BW.

Relevantie
Wanneer een verhuurder een door hem verhuurde woonruimte wil renoveren en in verband met deze renovatie een verhuizing van de huurder noodzakelijk is, is de verhuurder wettelijk verplicht bij te dragen in de kosten die de verhuizing en herinrichting voor de huurder met zich mee brengen. De wet kent in dat geval een minimumbijdrage die de verhuurder verplicht is te betalen. Maar wanneer is nu eigenlijk sprake van een verhuizing?

Casus
In de aan het Gerechtshof voorgelegde kwestie stelde de huurder zich op het standpunt dat zij recht heeft op deze minimumbijdrage omdat zij haar intrek heeft genomen in een door de verhuurder ter beschikking gestelde wisselwoning die volledig was ingericht en gestoffeerd. De verhuurder stelde zich daarentegen op het standpunt dat er geen sprake was van een verhuizing, omdat onder verhuizen volgens haar moet worden verstaan het overbrengen van de inboedel van de oude naar de nieuwe woning. Daar was in dit geval geen sprake van.

Uit de vakliteratuur blijkt dat onduidelijkheid bestaat over het antwoord op de vraag wanneer sprake is van een verhuizing. Ook de rechtspraak op dit gebied is niet eenduidig en is er sprake van tegenstrijdige uitspraken. Voldoende reden voor het Gerechtshof om de volgende vragen aan de Hoge Raad voor te leggen:

  1. moet een tijdelijke intrek in een door de verhuurder ter beschikking gestelde, volledige ingerichte en gestoffeerde wisselwoning, worden aangemerkt als een verhuizing, zoals bedoeld in artikel 7:220 lid 5 BW?
  2. is het antwoord op vraag 1 mogelijk anders als in combinatie met de sub 1 geschetste situatie de woning ten behoeve van de renovatiewerkzaamheden volledig of grotendeels ontruimd moet worden?
  3. maakt het bij de beantwoording van de onder 2 vermelde vraag nog verschil of de inboedel wordt opgeslagen in een door de verhuurder op diens kosten ter beschikking gestelde opslagruimte?
  4. en maakt het bij de beantwoording van vraag 3 nog verschil of de kosten van verplaatsing van de inboedel (naar die opslagruimte en terug naar de woning) voor rekening van de verhuurder komen?
  5. maakt het bij de beantwoording van de onder 1 vermelde vraag nog verschil of de huurder bij terugkeer in de gerenoveerde woning als gevolg van de renovatiewerkzaamheden herinrichtingskosten in de eigen woning heeft moeten maken? Hieronder wordt niet begrepen herstel van schade, maar herinrichtingskosten die noodzakelijk zijn als gevolg van de renovatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld bij een gewijzigde maatvoering van gerenoveerde kozijnen.
  6. zijn er nog andere factoren die meegewogen moeten worden bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een verhuizing, als bedoeld in artikel 7:220 lid 5 BW?

Zodra de Hoge Raad deze vragen heeft beantwoord, informeren wij u daar uiteraard weer over.

Voor meer informatie:
Wilt u meer weten of hebt u vragen over uw rechten en/of plichten bij een renovatie van een door u verhuurde en/of gehuurde woning? Neem dan gerust contact op.

Erik Kuper
kuper@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341- 420606