PROCESBEKWAAMHEID MINDERJARIGEN

22 februari 2024

Minderjarigen hebben in beginsel geen mogelijkheid om zelf een juridische procedure bij de rechter te starten. Zij zijn volgens de wet onbekwaam om dit zelf te doen, tenzij de wet anders bepaald. De regel van procesbekwaamheid in artikel 1:245 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) strekt ter bescherming van de minderjarige tegen onberaden procederen. Er zijn een aantal uitzonderingen in de wet opgenomen. Minderjarigen hebben vanaf 16 jaar bijvoorbeeld wel de mogelijkheid om te procederen over arbeidsovereenkomsten of geneeskundige behandelingsovereenkomsten. In andere gevallen zal de minderjarige zich moeten laten vertegenwoordigen door zijn wettelijk vertegenwoordigers, meestal de gezaghebbende ouder(s). Wanneer een minderjarige een substantieel conflict heeft met degene die het gezag over hem uitoefent dan kan de rechter op grond van artikel 1:250 BW een bijzonder curator benoemen die de belangen van de minderjarige in een procedure kan vertegenwoordigen.

In een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2023 heeft het hof zich gebogen over de vraag of een 17-jarige zelf een vordering kan instellen bij de civiele rechter op grond van schending van het fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens.

Wat was er aan de hand?
Een leerling heeft een schadevergoeding gevorderd van zijn (inmiddels voormalige) middelbare school. De leerling had betoogd dat het cameratoezicht op school in strijd was met fundamentele rechten en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze school valt onder een stichting. De Stichting heeft daardoor volgens de leerling onrechtmatig tegenover hem gehandeld. Zijn ouders hebben hem schriftelijk toestemming gegeven om te procederen, maar willen hem niet vertegenwoordigen.  De kantonrechter heeft de leerling niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij procesonbekwaam is. De beslissing over de niet-ontvankelijkheid is aan het hof voorgelegd.

De beslissing van het hof
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kwam uiteindelijk na een uitgebreide motivering tot een andere conclusie dan de kantonrechter.

Op grond van de bepalingen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de jurisprudentie van de Hoge Raad neemt het hof aan dat de leerling in deze procedure zonder vertegenwoordiging niet procesbewaam was. Het hof heeft vervolgens onderzocht of in dit geval de mogelijkheden die de wet biedt aan de leerling om zich te laten vertegenwoordigen effectief door hem konden worden benut, zodat zijn recht op toegang tot de rechter voldoende was gewaarborgd.

De toegang tot de rechter is namelijk een fundamenteel recht. In deze procedure gaat het om de (vermeende) schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. Dat zijn fundamentele rechten die vastgelegd zijn in Europese regelgeving. Daarnaast bepaalt artikel 79 AVG dat ieder betrokkene het recht heeft een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen als hij van mening is dat zijn rechten uit de AVG zijn geschonden, omdat de verwerking van zijn persoonsgegevens niet aan de AVG voldoet. Dit brengt met zich mee dat de leerling verzekerd moet zijn van een effectieve bescherming van zijn recht. Wanneer er een inbreuk wordt gemaakt op deze rechten, betekent dat ook dat hij dat aan de civiele rechter moet kunnen voorleggen om daar een oordeel over te krijgen.

Het hof acht de bezwaren die de leerling heeft aangevoerd gegrond en is van oordeel dat door de beslissing van de kantonrechter het recht op effectieve toegang tot de rechter is ontzegd. Het hof heeft bij dit oordeel onder andere het volgende laten meewegen.

De regel van procesonbekwaamheid in artikel 1:245 lid 4 BW strekt ter bescherming van de minderjarige tegen onberaden procederen. De noodzaak tot zulke bescherming speelt in deze zaak niet. De leerling had toestemming van zijn ouders en was volgens de Stichting ook voldoende kundig in deze materie. De leerling, die in persoon procedeerde bij de kantonrechter, heeft er ook blijk van gegeven dat hij op dat moment een oordeelsbekwame minderjarige was, die geen bescherming behoefte tegen onberaden procederen.

Daar komt bij dat uit artikel 8 AVG volgt dat een minderjarige vanaf zestien jaar zelf toestemming mag geven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens. Als de leerling als zeventienjarige toestemming mocht geven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens, ligt het voor de hand dat hij ook in staat wordt gesteld om op te treden tegen een door hem ervaren inbreuk op de verwerking van zijn persoonsgegevens.

In de AVG en de uitvoeringswet (UAVG) is niet geregeld dat minderjarigen vanaf 16 jaar mogen procederen over de verwerking van hun persoonsgegevens. Het hof ziet dit als een omissie in de UAVG. Als een bestuursorgaan de persoonsgegevens van de leerling had verwerkt, dan had de leerling op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) namelijk wel zelf mogen procederen tegen die verwerkingsverantwoordelijke vanwege een (mogelijke) onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens.  

De kantonrechter had geoordeeld dat het grondrecht van de leerling tot toegang tot de rechter gewaarborgd was doordat hij door zijn wettelijk vertegenwoordigers kan worden vertegenwoordigd of doordat bij gebreke van die vertegenwoordiging een bijzonder curator kan worden benoemd.  De benoeming van een bijzonder curator had de leerling in dit geval echter niet kunnen helpen, omdat er geen sprake is van een conflict tussen de leerling en zijn ouders, maar van een conflict tussen de leerling en de Stichting.

De beperkte strekking van artikel 1:250 BW om een bijzonder curator voor de leerling te kunnen benoemen, vormt in dit geval dan ook een onvoldoende waarborg voor het recht op toegang tot de rechter, zoals dat is verankerd in de Europese wetgeving.

Al met al is het hof van oordeel dat het de leerling door de regel van art. 1:245 lid 4 BW uiterst moeilijk, zo niet praktisch onmogelijk, is gemaakt om zijn vordering tot bescherming van zijn persoonsgegevens te laten beoordelen door de civiele rechter. Omdat dit in strijd is met het recht van de Europese Unie, had de kantonrechter deze bepaling op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing moeten laten.

Voor meer informatie:
Tamara Putters
putters@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341- 420606