Sluiting restaurant vanwege COVID-19: geen reden voor ontslag op staande voet

21 december 2020

De horeca is één van de branches die hard wordt getroffen door de gevolgen van COVID-19. Tijdens de sluiting van de horeca in maart van dit jaar heeft een horecaondernemer één van zijn personeelsleden op staande voet ontslagen, omdat zij vanwege de verplichte sluiting van haar restaurant geen werk meer had voor de werknemer. De kantonrechter oordeelde kortgezegd: COVID-19 of niet, de beëindiging van de arbeidsovereenkomst mag niet in strijd zijn met het geldende arbeidsrecht. Ik licht de feiten uit de casus en het oordeel van de kantonrechter toe.

Casus
De werknemer is als kok op 12 februari 2020 in dienst getreden bij het restaurant op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar. In de arbeidsovereenkomst was een tussentijds opzegbeding opgenomen. Een dergelijk beding maakt het mogelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vroegtijdig op te zeggen, waarbij de wettelijke regels in acht moeten worden genomen.

De werkgever heeft de werknemer per 1 april 2020 ontslagen en bevestigde schriftelijk dat de werkgever geen andere mogelijkheid had ‘door de drastische maatregelen die de regering heeft genomen in het kader van het COVID 19-virus’. De werknemer heeft berust in het ontslag, wat betekent dat de werknemer geen vernietiging van het ontslag heeft verzocht. Echter, de werknemer verzoekt de rechter wel om toekenning van een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werkgever verweert zich tegen het verzoek van de werknemer en voert aan dat de gedwongen sluiting van haar bedrijf niet valt onder het normale ondernemersrisico.

Oordeel kantonrechter
Ten aanzien van het verzoek van de werknemer overweegt de kantonrechter:

‘‘een ontslag met onmiddellijke ingang kan alleen worden gegeven indien hiervoor een dringende reden is als bedoeld in de wet. Overmacht vanwege gedwongen sluiting als gevolg van de uitgebroken corona-epidemie kwalificeert niet als een dringende reden.’’

De kantonrechter kwalificeert het ontslag als een onregelmatig ontslag, als gevolg waarvan de vordering tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt toegewezen. Als de werkgever de arbeidsovereenkomst had opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn, was de arbeidsovereenkomst geëindigd per 1 juni 2020. Dat betekent dat de werknemer een vergoeding voor onregelmatig ontslag krijgt ter hoogte van twee maal het bruto maandsalaris. Tevens wordt de door de werknemer gevorderde transitievergoeding door de kantonrechter toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde billijke vergoeding overweegt de kantonrechter als volgt:

‘‘ Een ontslag op staande voet in strijd met de wettelijke regels wordt geacht aan de zijde van de werkgever ernstig verwijtbaar te zijn. Dat betekent dat een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar is. Gelet op de onvoorziene wijziging van omstandigheden door de corona-pandemie, de daarmee samenhangende en aannemelijk gemaakte penibele situatie van [verweerder], het korte dienstverband en de aan [verzoeker] toegekende ww-uitkering, wordt de vergoeding naar redelijkheid gesteld op nihil.’’

Ondanks dat de billijke vergoeding op nihil werd gesteld, werd de werkgever veroordeeld tot betaling aan de werknemer van een bedrag van afgerond € 6.500,–. Een bedrag dat de werkgever zich mogelijk had kunnen besparen indien zij op voorhand juridisch advies had ingewonnen.

Bron: ECLI:NL:RBAMS:2020:4266

Voor meer informatie:
Wilt u meer weten over COVID-19 gerelateerde arbeidsrechtelijke vraagstukken of heeft u op een ander terrein juridisch advies nodig, neem dan gerust contact met mij op.

Annefleur Bastin
bastin@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606