UAV MOGEN BIJ DE AANNEMER BEKEND WORDEN VERONDERSTELD, ONDANKS DAT ZE NIET TER HAND ZIJN GESTELD

18 juni 2021

De Raad van Arbitrage voor de Bouw (“RvA”) heeft op 17 november 2020 een uitspraak gedaan in een zaak waarin de aannemer de toepasselijkheid van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (“UAV”) betwistte. De aannemer stelde zich op het standpunt dat de RvA onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat de UAV niet ter hand zijn gesteld en de enkele verwijzing naar de UAV onvoldoende is voor de toepasselijkheid van de voorwaarden. De RvA gaat aan dat standpunt voorbij en komt onder verwijzing naar arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2977 (Geurtsen/Kamp Staal), tot het oordeel dat de aannemer ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst met de UAV, althans in elk geval met het arbitraal beding daarin, bekend moet worden verondersteld.

Daartoe vindt de RvA redengevend dat onbetwist vaststaat dat de aannemer al vanaf 1973 particuliere woningen realiseert voor bedrijven en organisaties, de totale bouw of verbouw van kantoren, winkels of bedrijfspanden verzorgt. Volgens de  opdrachtgever en de RvA is het daarom uiterst ongeloofwaardig dat de opdrachtnemer de UAV niet zou kennen.

Ook aan het verweer van de aannemer dat de huidige directeur niet al vanaf 1973 actief is, wordt voorbijgegaan. Voor de vraag of de UAV bij de aannemer bekend mocht worden verondersteld is naar het oordeel van de RvA van belang welke kennis bij de rechtspersoon aanwezig mag worden verondersteld en niet wat de kennis is van een bij die rechtspersoon betrokken individu. Daar komt bij dat dit geschilpunt uitsluitend betrekking heeft op het arbitraal beding en niet op de UAV in totaliteit. Het is naar het oordeel van de RvA niet geloofwaardig om al ruim 45 jaar in de bouw actief te zijn zonder dat duidelijk is geworden dat in zeer veel bouwvoorwaarden, zowel particulier als zakelijk, wordt verwezen naar de RvA, zodat een arbitraal beding en de toepasselijke UAV niet als een verrassing zal komen. Onder die omstandigheden is het ook niet nodig dat die kennis op één of andere manier te herleiden is tot de opdrachtgever, zoals de aannemer mede naar aanleiding van de uitspraak van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2003:AL1831) betoogde.

In deze uitspraak past de RvA aldus de bekendheidsuitzondering uit HR Geurtsen/Kampstaal toe en bepaalt dat de geobjectiveerde norm (kennis die binnen de organisatie van de rechtspersoon aanwezig wordt geacht) doorslaggevend is voor de vraag of de algemene voorwaarden bij een contractspartij bekend mogen worden verondersteld, en niet de kennis die de natuurlijke personen die werkzaam zijn bij die rechtspersoon concreet hebben (subjectieve norm).

De uitspraak van de RvA van 17 november 2020 kunt u via deze link raadplegen.

Voor meer informatie:
Wilt u meer weten over dit onderwerp of heeft u op een ander terrein juridisch advies nodig, neem dan gerust contact met mij op.

Hasan Kaya
kaya@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606