Vaststellen alimentatieverplichting. Behoeftigheid. Co-ouderschap.

31 juli 2012

Voorzieningenrechter Rechtbank Dordrecht, 4 april 2012, LJN:BW1384 (mr. Regts, mr. Haerkens-Wouters)

Noot S. van der Linden

Vaststellen alimentatieverplichting. Behoeftigheid. Co-ouderschap.

Ontbinding geregistreerd partnerschap. Co-ouderschapsregeling. Berekening behoefte kinderalimentatie rekening houdend met co-ouderschap conform Tremanormen. Partneralimentatie. Wegens de omstandigheden wordt de alimentatiegerechtigde geacht in 5 jaar in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

BW art. 1:80e , 1:157, 1:397

Berekening behoefte kinderalimentatie rekening houdend met co-ouderschap conform Tremanormen. Partneralimentatie. Gelet op de omstandigheden wordt de alimentatiegerechtigde geacht binnen vijf jaar in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Deze omstandigheden zijn verdeling van de zorgtaken, de alimentatieplichtige werkt fulltime, de minderjarige gaat naar school, er is buitenschoolse opvang beschikbaar en er zijn geen medische beperking die uitbreiden van werkzaamheden in de weg staan.

NOOT

In onderhavige procedure had de rechtbank te beslissen over de gebruikelijke nevenverzoeken bij de beëindiging van een affectieve relatie tussen ouders. Het betrof in dit geval de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen twee vrouwen. Zij hebben het gezamenlijk gezag over de betrokken minderjarige. In overleg is een min of meer gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen, waarbij de minderjarige voor 55 procent van de tijd bij de ene ouder verblijft en voor de overige 45 procent van de tijd bij de andere ouder. Deze regeling loopt gedurende ruim een jaar zonder problemen op het moment dat de rechtbank heeft te beslissen over de nevenverzoeken tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, de kinder- en partneralimentatie, en de verdeling van de gemeenschap.

Nu de ingeschakelde orthopedagoog dit in het belang van de minderjarige acht wordt de reeds bestaande regeling vastgelegd in de beschikking. Het wekt wellicht geen verbazing dat de hoofdverblijfplaats wordt bepaald bij de ouder waar de minderjarige 55 procent van de tijd verblijft. Dit is ook de minst verdienende ouder, die op deze manier aanspraak kan maken op de belastingkortingen en het kind gebonden budget.

Uitgaande van deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan worden vastgesteld dat sprake is van een co-ouderschapsregeling. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de berekening van de behoefte van de minderjarige en de verdeling van de draagkracht.

Overeenkomstig het uitgangspunt dat een kind recht heeft op gelijkwaardig contact met beide ouders, wordt steeds vaker een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen. Dit maakt dat het opstellen van een traditionele behoefte- en draagkrachtberekening geen uitkomst biedt, voor een redelijke verdeling van de kosten van het kind over de ouders. Het verschil met de traditionele omgangsregeling van één weekeinde per veertien dagen is gelegen in het feit dat de alimentatieplichtige ouder ook de helft van de zorgtaken op zich neemt, en daarmee de helft van de daarmee samenhangende kosten.

De rechtbank berekent de behoefte van de minderjarige uitgaande van het netto besteedbaar gezinsinkomen van ouders toen zijn nog een gezin vormden. Het daarmee corresponderende bedrag dat valt terug te vinden in de Tabel eigen kosten kinderen wordt, verhoogd met de kinderbijslag, vervolgens zoals de Tremanormen aanbevelen, verhoogd met 16 procent voor extra woonkosten. De berekende draagkrachtruimte van ouders wordt vervolgens verdeeld evenredig aan de verdeling van de zorg – 55/45 procent.

Hierbij merkt de rechtbank op dat ieder van de partijen vaste lasten heeft met betrekking tot de minderjarige. Partijen zullen voor de verdeling van de overige kosten afspraken moeten maken. Voor de minderjarige is te hopen dat ouders hierbij het advies van de orthopedagoog in acht nemen: hoewel partijen geen partners meer zijn, blijven zij ouders. Mening advocaat en/of mediator is er echter uit de praktijk mee bekend dat het daadwerkelijk maken van heldere afspraken over financiën een heikel punt blijft, dat vele conflicten tot gevolg kan hebben.

Vervolgens behandelt de rechtbank het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie. De rechtbank stelt vast dat er geen draagkracht is, hetgeen voldoende lijkt om het verzoek af te wijzen. Echter, daaraan voorafgaand wordt uitvoerig ingegaan op de behoefte en behoeftigheid van de minst verdiende ex-partner. Uitgaande van de hof formule (60 procent van het netto besteedbaar gezinsinkomen) wordt haar aanvullende behoefte op € 238,86 netto berekend. Zij werkt drie dagen per week. De rechtbank overweegt dat verwacht mag worden dat zij binnen vijf jaar na het wijzen van de beschikking in haar eigen levensonderhoud voorziet. Van belang hierbij is dat de zorgtaken gelijkwaardig over partijen zijn verdeeld, waarbij de alimentatieplichtige ouder een fulltime baan heeft. Er is geen medische beperking aanwezig die maakt dat de werkzaamheden niet zouden kunnen worden uitgebreid. De minderjarige heeft reeds de schoolgaande leeftijd bereikt, en er is de mogelijkheid om gebruik te maken van buiten schoolse opvang. Niet gebleken is dat het niet in het belang van de minderjarige is van deze mogelijkheid gebruik te maken.

De overweging lijkt ten overvloede. Echter ter voorkoming van verdere conflicten tussen de expartners, en de discussie die op dit punt in rechte werd gevoerd, geeft de overweging wel duidelijkheid. Hiermee wordt immers benadrukt dat ook op de alimentatiegerechtigde ouder een inspanningsverplichting rust de verdiencapaciteit zo nodig uit te breiden en te benutten. Een argument dat vaak wordt gebruikt door de alimentatieplichtige partij. Zeker bij een gelijkwaardige verdeling van de zorgtaken, mag ook een gelijkwaardige inspanning ter verwerving van inkomsten worden verwacht, uiteraard behoudens het bestaan van eventuele aantoonbare beletselen op dit punt.

S. van der Linden

Van Zeijl Bijl Aartsen Advocaten