Verdeling na echtscheiding verknochtheid uitgekeerd geldbedrag schadevergoeding
Hoge Raad 7 december 2012, 12/00522, LJN BY0957
(mr. Van Duijvendijk-Brand, mr. Heering, mr. Den Hoed)
(concl. A-G mr. Wuisman)
Noot S. van der Linden
Verdeling na echtscheiding. Verknochtheid uitgekeerd geldbedrag. Schadevergoeding.
Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. Omstandigheden van het geval dienen in aanmerking te worden genomen.
BW 1:94 lid 3, 1:96
Huwelijksgoederengemeenschap. Verdeling na echtscheiding van tijdens het huwelijk door de man ontvangen materiele en immateriële schadevergoeding en door de vrouw voldane AWBZ- en CAK bijdrage. Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op artikel 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen (HR 3 november 2006, LJN AX7805, NJ2008/58.
NOOT
Onderhavig arrest ziet op de vraag hoe de aanwezige goederen te verdelen na de ontbinding van het huwelijk van een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Meer specifiek de verdeling c.q. toedeling van de tijdens het huwelijk uitgekeerde materiele en immateriële schadevergoeding als gevolg van een door de man tijdens het huwelijk overkomen ongeval. Als ook tijdens het huwelijk betaalde eigen bijdrage AWBZ- en CAK vanwege het verblijf van de man in een verpleegtehuis. De man is van oordeel dat de volledige schadevergoeding buiten de gemeenschap valt, en derhalve niet hoeft te worden verdeeld. De vrouw stelt dat de schadevergoeding in de verdeling moet worden betrokken en voorts dat de tijdens het huwelijk betaalde bijdrage AWBZ en CAK aan de man verknocht zijn, en om die reden aan haar moeten worden vergoed.
De juistheid van de stellingen moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 1:94 lid 3 BW. Hierbij valt op te merken dat bij de per 1 januari 2012 in werking getreden wet tot Aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen (18 april 2011, Stb. 2011,205) deze bepaling inzake verknochtheid ongewijzigd is gebleven.
De Hoge Raad heeft al bij herhaling een oordeel gegeven over hoe om te gaan met de verdeling van een schadevergoeding ter zake letsel bij ontbinding van de gemeenschap na echtscheiding. Ik verwijs meer specifiek naar HR 24 oktober 1997, NJ1998,693. In dat geval lag ter beoordeling voor de aanspraak van de vrouw op een schadevergoeding als gevolg van een haar tijdens het huwelijk overkomen ongeval. Tijdens het huwelijk was door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van het ongeval een voorschot van f 12.000,– uitgekeerd. Over het restant van de aan de vrouw toekomende vergoeding was nog geen overeenstemming bereikt. Eerst na de ontbinding van het huwelijk wordt aan de vrouw de slotuitkering voldaan. De vrouw stelt zich in rechte op het standpunt dat haar aanspraak op schadevergoeding, voor zover nog niet tijdens het huwelijk uitgekeerd, als aan haar verknocht, buiten de gemeenschap valt.
Allereerst verwijst de Hoge Raad bij de beoordeling van deze vraag naar het criterium van HR 23 december 1988, NJ 1989,700. Het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt – een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW – hangt af van de aard van dat goed zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvatting wordt bepaald.
De Hoge Raad sluit vervolgens aan bij het oordeel van het hof dat zowel de aanspraak op vergoeding van immateriële als die op vergoeding van materiele schade naar hun aard op bijzondere wijze aan de vrouw zijn verknocht en dat die bijzondere verknochtheid meebrengt dat deze aanspraken bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling moeten blijven en dus in zoverre niet in de gemeenschap vallen. Uitganspunt hierbij is dat de materiele schadevergoeding, voor zover deze nog niet bij wijze van voorschot was uitgekeerd, zag op het verlies van verdiencapaciteit en zelfwerkzaamheid na de ontbinding van het huwelijk. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding wordt gesteld dat deze was afgestemd op de aan de persoon van de vrouw verbonden nadelige gevolgen van het ongeval.
Dit arrest uit 1998 ziet dus op de verknochtheid van een aanspraak op schadevergoeding, voor zover nog niet tijdens het huwelijk uitgekeerd. In het arrest HR 3 november 2006, NJ 2008,258 worden de criteria gegeven met betrekking tot de verknochtheid van de vergoeding die reeds staande het huwelijk is uitgekeerd. Aan de man is tijdens de duur van het huwelijk een bedrag van € 15.000,– uitgekeerd ter vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van een bedrijfsongeval. Het hof oordeelt dat de vergoeding in de gemeenschap valt, nu door de man onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan de uitkering als aan hem verknocht zou moeten worden beschouwd. Het enkele feit dat de uitkering is verkregen op grond van het bedrijfsongeval is hiertoe onvoldoende. De Hoge Raad laat dit oordeel van het hof in stand. Hiertoe wordt overwogen dat een door een van de echtgenoten ontvangen vergoeding van door deze echtgenoot als gevolg van een ongeval geleden schade, niet reeds hierom een verknocht goed in de zin van art. 1:94 lid 3 BW is omdat de vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. Tenminste zal (tevens) moeten worden gesteld op welke schade(n) van die echtgenoot de vergoeding betrekking heeft opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja, in hoeverre boedelde vragen t.a.v. een of meer componenten van de vergoeding betrekking heeft op de schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.
In het arrest van 2012 wordt deze ingezette lijn bevestigd. Tijdens het huwelijk raakt de man betrokken bij een auto ongeval, als gevolg waarvan hij een dwarslaesie oploopt en sindsdien in een verpleeghuis verblijft, waarvoor aan bijdrage AWBZ en CAK tijdens het huwelijk een bedrag van € 9.045,53 wordt voldaan. Er wordt tijdens het huwelijk een schade-uitkering gedaan van € 156.000,–. De rechtbank oordeelt dat zowel de schadevergoeding, als de betaalde bijdrage als verknocht buiten de gemeenschap vallen. Het hof oordeelt dat de schadevergoeding wel in de gemeenschap valt, nu gelden, ongeacht of de betaling daarvan ziet op materiele dan wel immateriële schadevergoeding, niet voldoen aan het voor verknochtheid geldende criterium als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW. De bijdrage AWBZ en CAK zijn reeds voldaan voor de peildatum, zodat deze niet voor verdeling in aanmerking komen.
De Hoge Raad acht de cassatieklacht van de man gegrond, met herhaling van de eerder ontwikkelde criteria, zoals hiervoor omschreven. De rechtsopvatting dat gelden niet voldoen aan de criteria van art. 1:94 lid 3 BW is onjuist.
Geconcludeerd kan worden dat het voor de beoordeling van de vraag of een aanspraak op een schadevergoeding, ofwel een reeds uitgekeerde schadevergoeding in de huwelijksgoederengemeenschap valt, van belang is na te gaan uit welke schadecomponenten de vergoeding is opgebouwd, en of de vergoeding (tevens) ziet op schade die na de ontbinding van het huwelijk wordt geleden. Voor de goede orde, dus ook een uitgekeerd geldbedrag ten titel van schadevergoeding kan op bijzondere wijze verknocht zijn zodat dit bedrag buiten de gemeenschap valt, mits voldaan wordt aan de door de Hoge Raad gegeven criteria.
S. van der Linden
Van Zeijl Bijl Aartsen Advocaten
Gerelateerd
-
24 mei 2024
ONTWIKKELINGEN ADOPTIE UIT HET BUITENLAND
-
12 april 2024
HET OUDERLIJK GEZAG, WAT IS DAT EIGENLIJK?
-
5 april 2024
IS VERVANGENDE TOESTEMMING VAN DE RECHTER MOGELIJK VOOR HET GEVEN VAN EEN DUBBELE ACHTERNAAM AAN KINDEREN?
-
29 februari 2024
HOGE RAAD: HET DUOMOEDERSCHAP EN DE KUNSTMATIGE BEVRUCHTING