Verjaring van een vordering op een borg

14 juni 2018

Recentelijk, in een uitspraak van 19 september 2017, heeft het Gerechtshof Arnhem op grond van verjaring een vordering afgewezen van een schuldeiser tegen de borg van zijn schuldenaar. Wat was het geval?

De schuldeiser, een restaurant-eigenaar, leende de schuldenaar, zijn koper, gedurende 6 jaar een bedrag van € 120.000,– om hem in staat te stellen het restaurant over te nemen. De schuldeiser wilde enige zekerheid voor betaling van rente en aflossing en de borg verklaarde zich bereid om die zekerheid te geven door middel van borgtocht voor 60% van de (rest-) schuld. Afgesproken werd dat (het restant van) de vordering in één keer opeisbaar zou zijn als één termijn niet (volledig) zou zijn voldaan.

Al direct bij de eerste twee termijnbetalingen ging het fout en ook in de resterende looptijd werd regelmatig niet of onvolledig betaald. De schuldeiser hield zijn geduld, ook al was de looptijd van de lening al met 3 jaar overschreden, omdat de betalingen nog steeds binnendruppelden. Tot de schuldenaar failliet ging. Gelukkig had de schuldeiser de borg achter de hand. Die beriep zich echter op de wettelijke verjaringstermijn van 5 jaar.

In dit geval zijn  er twee vorderingen. De hoofdvordering tegen de schuldenaar en de daarvan afhankelijke vordering op de borg. Pas als de schuldenaar niet betaalt, kan de borg worden aangesproken, eerder niet. Is de vordering op de schuldenaar verjaard, dan kan ook de borg zich op verjaring beroepen.

Hier was echter de hoofdvordering niet verjaard. De schuldenaar had door steeds te betalen de vordering erkend en daardoor de verjaring (telkens) gestuit. Maar de borg heeft al die jaren niets erkend. Die was niet in beeld voordat de schuldeiser geconfronteerd werd met het faillissement. Het Hof stelde vast dat de vordering van de schuldeiser tegen de borg al opeisbaar was geworden op het moment dat de schuldenaar de eerste betalingstermijn niet (volledig) had voldaan en dat was 9 jaar geleden op het moment dat de borg werd aangesproken, zodat de vordering ruimschoots was verjaard.

Blijkbaar heeft de schuldeiser slechts oog gehad voor het betalingsgedrag van zijn schuldenaar en onvoldoende zijn positie ten opzichte van de borg bewaakt. Had hij de (voorwaardelijke) vordering tegen de borg binnen 5 jaar na aanvang van de geldlening gestuit door een schriftelijke aanmaning (waaruit blijkt dat hij zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming behoudt), dan was er niets aan de hand geweest.

Voor meer informatie:
Kees Bijl
bijl@vzba.nl
0341-420606