Verpanding van onderhanden werk
Op 17 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2901) heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin de vraag centraal stond of het onderhanden werk rechtsgeldig is verpand. Onderhanden werk is werk dat reeds is verricht, maar nog niet in rekening is gebracht. Een vordering uit hoofde van onderhanden werk kan ontstaan op het moment dat (een deel van) de materiele werkzaamheden zijn verricht, of op het moment dat de verrichte werkzaamheden in rekening zijn gebracht. Het ontstaansmoment van de vordering is relevant voor de verpanding van het onderhanden werk.
Toekomstige vorderingen
Het verpanden van vorderingen uit hoofde van onderhanden werk is niets anders dan het bij voorbaat verpanden van toekomstige vorderingen. De verpanding van toekomstige vorderingen is een veel voorkomende vorm van zekerheid bij financiering van ondernemingen. Op grond van artikel 3:239 lid 1 BW is het mogelijk om de toekomstige vorderingen bij voorbaat te verpanden, mits de pandgever die vorderingen rechtstreeks zal verkrijgen uit een ten tijde van de verpanding reeds bestaande rechtsverhouding. Dit zijn vorderingen die op het moment van vestigen van het pandrecht zélf nog niet bestaan, maar op enig moment in de toekomst zullen ontstaan. Dat kan zoals voornoemd, maar niet beperkt tot, door het verrichten van (een deel van) de materiele werkzaamheden dan wel facturatie van de verrichte werkzaamheden. Pas wanneer de vordering is ontstaan, kan die vordering worden bezwaard met een pandrecht.
Onderhanden werk
In het voornoemde arrest van de Hoge Raad deed zich een situatie voor dat de zorgaanbieder (Better Life B.V.) het onderhanden werk had verpand aan de factormaatschappij (Fa-Med B.V.). Op het moment dat de zorgaanbieder failleerde was de vraag aan de orde of de toekomstige vorderingen reeds waren ontstaan.
Op de dag van faillietverklaring had de zorgaanbieder een bedrag van € 1.265.697,93 aan onderhanden werk dat nog niet in rekening was gebracht. Zorgaanbieders declareren hun werkzaamheden in de regel pas na afronding van de behandeling, hetgeen resulteert in een grote post aan onderhanden werk. Daarbij is van belang om te weten dat de behandelingen vaak uit meerdere delen bestaan en lange duur hebben.
In het voorkomende geval stelde de factormaatschappij zich op het standpunt dat de vorderingen reeds vóór het faillissement zijn ontstaan en aldus rechtsgeldig aan haar zijn verpand. De curator was daarentegen van mening dat de vorderingen pas zijn ontstaan op het moment waarop de behandeling geheel is afgerond en de werkzaamheden aan de zorgverzekeraars zijn gefactureerd.
Anders dan de curator, is de Hoge Raad van oordeel dat een redelijke toepassing van artikel 7:461 BW meebrengt dat als bij een behandeling meerdere identificeerbare en op geld waardeerbare deelprestaties kunnen worden aangewezen, na verrichting van elk van die deelprestaties een daarmee corresponderende vordering ontstaat.
De Hoge Raad voegt daaraan toe dat in de wet ten aanzien van de overeenkomst van opdracht niet in algemene zin is geregeld op welk moment een vordering ontstaat. Uit de aard van zodanige overeenkomst vloeit evenwel voort dat een vordering (behoudens andersluidende partijafspraak) ontstaat nadat de overeengekomen werkzaamheden zijn verricht. Indien de opdracht behelst dat gedurende langere tijd werkzaamheden worden verricht, of betrekking heeft op werkzaamheden die uit meerdere onderdelen bestaan, dan kan dat meebrengen dat tussentijds vorderingen ontstaan.
Het lijkt erop dat de Hoge Raad een algemeen criterium heeft geformuleerd en dat aan het voornoemde arrest een breder toepassingsbereik toekomt dan alleen de zorgsector. Ook in andere sectoren waar het gebruikelijk is dat gedurende langere tijd werkzaamheden worden verricht voordat de opdrachtnemer overgaat tot facturatie, kunnen er deelprestaties ontstaan die kunnen meebrengen dat tussentijds vorderingen ontstaan. Op die vorderingen kan aldus een rechtsgeldig pandrecht worden gevestigd.
Meer informatie:
Hasan Kaya
kaya@vzba.nl
T: 0341- 420 606
Gerelateerd
-
23 februari 2023
STAND VAN ZAKEN TIJDELIJKE WET TRANSPARANTIE TURBOLIQUIDATIE
-
11 april 2022
RECHT VAN RECLAME; LET OP DE VERVALTERMIJNEN
-
21 januari 2022
GEVOLGEN VAN BEËINDIGING MEDEHUUR VOOR VERHUURDER
-
6 december 2021
AFKOELINGSPERIODE OOK MOGELIJK BIJ LIQUIDATIEAKKOORD (WHOA)