Hoge Raad: arbeidsovereenkomst met VOF geldt jegens alle afzonderlijke vennoten

9 mei 2019

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 april 2019 een aantal prejudiciële vragen beantwoord over de arbeidsverhouding van een werknemer van een VOF (in faillissement).

Wat is een VOF?
Een VOF (vennootschap onder firma) is een bij overeenkomst aangegane rechtsverhouding strekkende tot de uitoefening van een bedrijf onder een gemeenschappelijke naam. Aan de VOF komt naar geldend recht geen rechtspersoonlijkheid toe (zoals bijvoorbeeld een BV/NV). Wèl kennen de Wet en rechtspraak niettemin tot op zekere hoogte in het rechtsverkeer aan de VOF een zelfstandig positie toe ten opzichte van de afzonderlijke vennoten. Zo kan een VOF op eigen naam in rechte optreden en kan zij op eigen naam failliet worden verklaard. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het voor het bedrijf van de VOF bestemde vermogen van de vennoten afscheiden van hun privévermogens. Op dit afgescheiden vermogen kunnen schulden, die zijn aangegaan in het kader van het door de VOF uitgeoefende bedrijf, worden verhaald. Het faillissement van de VOF ziet dus op de vereffening en verdeling van het afgescheiden vermogen en brengt niet steeds en zonder meer het faillissement mee van de vennoten.

Artikel 18 WvK bepaalt dat ieder van de vennoten hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen van de VOF.

Arbeidsovereenkomst
In deze procedure was aan de orde de vraag of een arbeidsovereenkomst met een VOF dient te worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten en zo ja, of de vorderingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst (die preferent zijn en in rang voor andere schuldeisers gaan) met dezelfde rang en status geldend kunnen worden gemaakt in een faillissement of WSNP van de vennoten van de VOF. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid brengt volgens de Hoge Raad namelijk met zich mee dat, wanneer een vennoot handelt in naam van de VOF, de vennoot handelt namens de gezamenlijke vennoten en dat hij die gezamenlijke vennoten bindt. Een schuldeiser van de gezamenlijke vennoten kan zijn vordering zowel geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten (tegen de VOF) als tegen iedere vennoot afzonderlijk.

De Hoge Raad komt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst met een VOF daarom dient te worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. Dat betekent dat een werknemer de uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiende vordering geldend kan maken tegen (1) de gezamenlijke vennoten (tegen de VOF) met de mogelijkheid van verhaal op het afgescheiden vermogen van de VOF en (2) voor het geheel tegen elke afzonderlijke vennoot met de mogelijkheid van verhaal op het privévermogen van die vennoot.

Bij het uitoefenen van verhaal op het privévermogen van de vennoot zijn de vorderingen van de werknemer ook preferente vorderingen, met dien verstande dat wel een onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van zogenoemde boedelvorderingen.

Artikel 40 Faillissementswet bepaalt dat het loon van de werknemer vanaf de dag van faillietverklaring een boedelschuld is (gaat ook in rang boven andere schuldeisers). Deze rangorde is dus afhankelijk van het tijdstip van faillietverklaring.

Het faillissement van een VOF heeft betrekking op het afgescheiden vermogen van de VOF en is te onderscheiden van de faillissementen of de WSNP van haar vennoten. Die gaan niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment in. Op grond daarvan komt de Hoge Raad tot het oordeel dat een vordering die in het faillissement van de VOF een boedelschuld oplevert, tevens een boedelschuld vormt in het faillissement respectievelijk de WSNP van een vennoot, maar slechts voor zover die vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van laatstbedoeld faillissement of WSNP.

Voor meer informatie:
Erik Kuper
kuper@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341- 420606