Wat zijn de mogelijkheden om een werkgever aansprakelijk te stellen voor de schade die een werknemer tijdens een bedrijfsuitje heeft opgelopen.

1 juli 2021

artikel 7:658 BW werkgeversaansprakelijkheid

Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid is van belang na te gaan of het bedrijfsuitje valt te kwalificeren als “uitoefening van de werkzaamheden.” In dat geval is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij voldaan heeft aan de in lid 1 van artikel 7:658 BW omschreven zorgplicht of de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

Uitoefening van de werkzaamheden

Ongevallen met letselschade tot gevolg die plaats vinden tijdens bedrijfsuitjes kunnen onder bepaalde omstandigheden worden geplaatst onder de aansprakelijkheid van artikel 7:658 BW. De werknemer moet hiertoe stellen en bewijzen dat hij de schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Artikel 7:658 BW is van toepassing op ongevallen die hebben plaatsgevonden op de werkplek. Het begrip werkplek wordt ruim opgevat.

Ten aanzien van het criterium “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” in de zin van artikel 7:658 BW geldt in het algemeen een ruim toepassingsgebied.[1] Beoordeeld moet worden of er een voldoende nauwe band bestaat tussen de uitoefening van de werkzaamheden en het georganiseerde evenement.

In HR 17 april 2009, LJN: BH1996 (een ongeval met rollerskates) werd aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW afgewezen nu in de gegeven omstandigheden niet kon worden gezegd dat het ongeval zich heeft voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden. Geoordeeld werd dat er een onvoldoende nauwe band bestond tussen het uitoefenen van de werkzaamheden en de activiteit.

De kantonrechter te Utrecht 23 augustus 2012, LJN BY1855 (een ongeval met speedboot) en de rechtbank te Utrecht 3 september 1997, JAR 2000 nr. 13 (een ongeval tijdens rijden met landrover) wijzen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW toe. Er werd in deze wel een voldoende nauwe band met de verrichte werkzaamheden aangenomen.

Onder andere uit deze jurisprudentie valt op te maken dat voor de beoordeling of er een voldoende nauw verband bestaat tussen de verrichte werkzaamheden en de activiteit het antwoord op de navolgende vragen van belang is:

  • moest men zich opgeven voor de activiteit?
  • werd aanwezigheid verplicht gesteld of verwacht (sociale wenselijkheid)?
  • werd het bedrijfsbelang gediend – bijvoorbeeld door het versterken van de onderlinge band en de teamspirit?
  • deden (vrijwel) alle werknemers mee?
  • waar vond de activiteit plaats?

Zorgplicht

Als het oordeel is dat een bedrijfsuitje kan worden gezien als een uitoefening van de werkzaamheden kan de werkgever aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij kan aantonen dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. Hiertoe is van belang of de gekozen activiteit wellicht (te) risicovol was. Welke aanwijzingen / instructies zijn er gegeven? Is toegezien op naleving van de gegeven instructies. Welke veiligheidsmaatregelen hadden er kunnen worden genomen? En zijn deze genomen?

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2004, JAR 2004, nr. 237 (ongeval door een krachtige golf in zee) komt tot de conclusie dat een ‘niet vrijblijvend’ uitstapje naar het strand wel onder artikel 7:658 BW valt. De werkgever is echter niet tekort geschoten in de zorgplicht. Het hof oordeelt dat op de werkgever geen bijzondere inventarisatie- en waarschuwingsplicht rust met betrekking tot alle mogelijke gevaren verbonden aan een dagje uit naar een strand in een toeristisch oord, aangezien dit geen bijzondere gevaren met zich mee bracht, anders dan het van algemene bekendheid zijnde feit dat in de zee, en zeker in de Atlantische Oceaan, onderstromen voorkomen. Meer in het bijzonder hoefde van de werkgever niet gevergd te worden dat hij een volwassen 49-jarige werknemer met een verantwoordelijke internationale managementfunctie waarschuwde voor alle denkbare gevaren van pootje baden in de branding van de Atlantische Oceaan.

Opzet/bewust roekeloos

Indien de schade in belangrijke mate het gevolg is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer zelf is de werkgever evenmin aansprakelijk. Echter, enkel in uitzonderlijke gevallen wordt een beroep op deze bepaling gehonoreerd.[2] Opzet is zelden aanwezig. Van bewuste roekeloosheid is pas sprake als de werknemer zich onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedragingen.[3]

artikel 7:611 BW goed werkgeverschap

Indien vast komt te staan dat het bedrijfsuitje niet kan worden gezien als een uitoefening van de werkzaamheden in de zin van artikel 7:658 BW dan zou de aansprakelijkheid wellicht kunnen worden gegrond op artikel 7:611 BW. Hiertoe moet worden gesteld dat het handelen van de werkgever in strijd is geweest met wat van een goed werkgever mag worden verwacht. Met andere woorden, dat de werkgever te weinig zorg heeft betracht ter voorkoming van de schade van de werknemer. Rustte op de werkgever een waarschuwingsplicht, en is hieraan voldaan?

In HR 17 april 2009, LJN: BH1996 (het hiervoor reeds aangehaalde ongeval met rollerskates) werd aansprakelijkheid wel aangenomen op grond van artikel 7:611 BW:

Een werkgever kan ook aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van een aan zijn werknemer buiten de uitoefening van diens werkzaamheden overkomen ongeval, indien die schade (mede) is ontstaan doordat de werkgever, beoordeeld naar de bijzondere omstandigheden van het geval, zich niet overeenkomstig art. 7:611 BW heeft gedragen als een goed werkgever. Daarbij geldt dat een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers is verbonden, uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden is de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. Anders dan het geval is bij toepasselijkheid van art. 7:658 BW, gelden dan geen bijzondere regels omtrent bewijslastverdeling en eigen schuld van de werknemer”.

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2004, JAR 2004, nr. 237 (het hiervoor reeds aangehaalde ongeval door een krachtige golf) neemt aansprakelijkheid ook niet aan op grond van artikel 7:611 BW. Er was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De gevolgen hiervan komen niet voor risico van de werkgever, temeer niet nu hij de noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht door voor zijn werknemers een ongevallenverzekering af te sluiten.

Het niet afsluiten van een verzekering heeft in dit verband overigens niet direct een aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:611 BW tot gevolg zoals dit wel het geval is bij verkeersongevallen tijdens werk-werk verkeer. Het niet afsluiten van een adequate verzekering kan wel één van de omstandigheden zijn die bijdraagt aan het oordeel dat de werkgever zich niet heeft gedragen zoals van een goed werkgever mag worden verwacht.

Artikel 6:162 BW onrechtmatige daad

Tot slot zou de werknemer ook nog artikel 6:162 BW, de zogenoemde onrechtmatige daad, aan zijn schadevordering ten grondslag kunnen leggen. Dit ligt echter minder voor de hand, nu de grondslag voor aansprakelijkheid gevonden kan worden in de specifieke regelingen zoals hiervoor behandeld, welke regelingen een voor de werknemer gunstiger bewijsregime bevatten.

Voor meer informatie:

Shanna van der Linden
vanderlinden@vanzeijlbijlaartsen.nl
T: 0341-420606

[1] HR 30 november 2007, NJ 2009,329
[2] Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (J. Spier e.d.), nr. 191.
[3] HR 20 september 1996, NJ 1997,198 en HR 11 september 1998, NJ 1998, 870.